Naar aanleiding van het onderzoek, kunnen er verschillende operaties gedaan worden.
Hartkatheterisatie
Bij hartkatheterisatie wordt er een slangetje in het hart geschoven. Meestal komt de katheter (het slangetje) bij de lies de slagader in en wordt dan door de lichaamsslagader naar het hart geleid. Via de katheter kan de bloeddruk ín het hart worden gemeten. Ook kan er contrastvloeistof in het hart worden gespoten, zodat op een röntgenfoto de hartkamers zichtbaar kunnen worden gemaakt.
De katheter kan naar het bloedvat worden geleid dat afgesloten is. Dit bloedvat kan dan bekeken worden en vaak wordt er een stent (een soort buisje) in het bloedvat achtergelaten, om zodoende de doorgang te herstellen. (zie onder)
Op het plaatje links ziet u de katheter de slagader in het been ingaan. Op het plaatje rechts ziet u de katheter helemaal door de slagader heen het hart ingaan.
Percutane Coronaire Interventie (Dotteren en plaatsen van een stent)
Bij het dotteren wordt er een slangetje ingebracht in de slagader net als bij de hartkatheterisatie. Bovenop de slang zit nu alleen een klein ballonnetje. Dit ballonnetje wordt in de slagader geschoven ter hoogte van de vernauwing. Dit ballonnetje is 1 tot 4 centimeter lang en als het is opgeblazen heeft het een doorsnee van 1,5 tot 5 millimeter.
Door het opblazen wordt de plaque (de samenklontering die de afsluiting veroorzaakt) platgedrukt en kan het bloed weer normaal stromen. De doorbloeding van de hartspier komt hierdoor weer op gang.
De dotterbehandeling wordt ook wel ballondilatatie of percutane transluminale coronaire angioplastiek (PTCA) genoemd.
Implantatie van een stent
Een stent is een kleine metalen cylinder van gaas, die in de kransslagader wordt gebracht. Dit gebeurt door met een slangetje bij het bovenbeen de slagader in te gaan en vervolgens deze slang door te duwen helemaal naar het hart. Bovenop het slangetje zit de stent. Op de plaats met de vernauwing, wordt de stent ontplooid en in het bloedvat geplaatst.
Na het weghalen van de slang blijft de stent achter. Deze houdt het bloedvat open, zodat de bloeddoorstroming door de hartspier weer op gang komt.
Atherectomie
Aan het uiteinde van het slangetje dat in de slagader gebracht wordt (zie hierboven) kan ook een klein, mechanisch aangedreven mesje worden bevestigd. Met dit mesje kan de plaque (de opeenhoping van bloedstolsels en vet die de vernauwing/verstopping in het bloedvat veroorzaakt) worden afgeschaafd. Het schaafsel wordt opgevangen en uit het bloedvat verwijderd als het slangetje weer uit het lichaam wordt gehaald.
Dit noemt men ook wel directionele coronaire atherectomie (DCA).
Laserangioplastiek
In plaats van afschaven van de plaque of anderszins, kan er ook een klein laserapparaat in de kransslagader worden ingebracht. Bij laserangioplastiek geeft een dun buisje met een laser op de punt korte stoten fotonen af waardoor de plaque verdampt. De laser wordt gewoonlijk gecombineerd met standaard dotteren omdat met de laser een gat in verhard calcium kan worden geboord, waarna het dotteren met succes kan worden uitgevoerd. Laserangioplastiek is een alternatief voor een bypassoperatie, maar technisch niet altijd mogelijk.
Bypass-operatie (CABG)
Een coronaire bypassoperatie wordt uitgevoerd bij ernstige gevallen van verstoppingen in kransslagaders die niet op een andere manier kunnen worden behandeld. Onder algehele verdoving haalt de chirurg een stukje bloedvat uit een been of de borst en legt daarmee een ‘omleiding’ aan langs de aangetaste kransslagader. Het bloed stroomt dan via de omleiding naar de hartspier, zodat het niet meer door de verstopping hoeft. Hierdoor neemt de bloedvoorziening van de hartspier toe. Het risico op een volgend infarct neemt hiermee af.
Bij ongeveer 8 op de 10 patiënten die een bypass-operatie ondergaan, verdwijnt de pijn op de borst onmiddelijk en blijvend. Bij een aantal patiënten worden de klachten minder dan voor de operatie, maar gaan toch niet helemaal weg.
De bypass-operatie wordt in Nederland jaarlijks zo’n 12.500 uitgevoerd.